De grote leeuw sprong behendig via de rotsen omhoog. Af en toe bleef hij even staan om van het zicht te genieten. De zon scheen fel op zijn goudbruine vacht en die weerkaatste dat licht opnieuw. Een berggeitje dat afgedwaald was, trok zijn aandacht. Hier op de rotsen met honderden meters onder je pas de grond, was jagen tenminste spannend. Hij sprong naar de volgende uitstekende rots. Het geitje hoorde hem en wilde snel weglopen, maar in enkele sprongen was hij bij zijn prooi. Zijn klauwen boorden in de vacht van het scharminkel. Een triomfantelijke brul echoode door het gebied. Hij legde het beest neer en at het snel en gulzig op. Vervolgens klom hij weer verder, tot hij aan de top stond, zijn blik over het gebied liet glijden en nogmaals luid brulde.
Rawr!
Rawr!